De Riesling is een langzaam rijpend ras, dat gekenmerkt wordt door een fruitig zuur.
Daarom is hij voorbestemd voor de noordelijke gebieden, waar hij in de late herfstzon zijn rijping voltooit.
Hij stelt de hoogste eisen aan de ligging van de wijngaard, maar geringe aan de bodem. Afhankelijk van bodem en microklimaat geeft hij heel uiteenlopende wijnen. Optimale condities bieden de stenige steile hellingen langs de rivierdalen die goed warmte kunnen opslaan.
De typische Riesling heeft een bleekgele, naar groengeel tenderende kleur. In de geur domineren perzik of appel. De smaak wordt gekenmerkt door pittig zuur. Bij Rieslings van leisteenbodems spreekt men van een minerale toets. Sommige wijnen ruiken naar vuursteen, oudere wijnen hebben vaak een interessante petroleumtoon. De natuurlijke zuurgraad biedt een goed potentieel voor verwerking tot sekt. Vele bereiken hun optimale drinkrijpheid pas na enige jaren. Het bewaarpotentieel van topwijnen is bijna onbegrensd.
Jonge, lichte Rieslingwijnen, naar smaak droog tot fruitig zoet, zijn ideale zomerwijnen. Aan tafel zijn gerijpte Rieslings beter op hun plaats. Droge tot halfdroge Rieslings passen goed bij lichte gerechten, gestoomde zee- en zoetwatervis, vlees met lichte sauzen en klein gevogelte. Halfdroge tot lieflijke Rieslings gaan goed met verse kaas. Fruitig zoete of edelzoete Rieslings zijn voortreffelijke begeleiders van fruitdesserts.